De vrijheid van onderwijs (art.23 van de grondwet) verschaft ouders het recht op basis van een geloofsovertuiging een school te stichten. Was dit de bedoeling van Thorbecke toen hij dit recht in 1848 in de grondwet vastlegde? Wat wordt precies bedoeld met de vrijheid van richting, van oprichting en van inrichting?
Artikel 23 spreekt ook over ‘deugdelijk onderwijs’, maar hoe ‘deugdelijk’ is ons onderwijs, wanneer op sommige christelijke scholen de Bijbelse verhalen boven de verworvenheden van de wetenschap worden gesteld? Scholen behoren tot de publieke ruimte; in hoeverre wordt hier recht gedaan aan de grondwettelijke scheiding van kerk en staat?