Een man komt terecht in de beklemming van de Tweede Wereldoorlog. Hij is politieagent en wordt gedwongen deel te nemen aan razzia’s. Hij heeft daar grote moeite mee, is gezagsgetrouw, maar probeert met gevaar voor eigen leven de opdrachten die hij van de Duitse bezetter krijgt zoveel mogelijk te saboteren. Na de oorlog werkt hij bij de inlichtingendienst en is het zijn taak om allerlei zogenaamde staatsgevaarlijke groepen te onderzoeken en in beeld te brengen. Hij maakt plichtsgetrouw verslagen over bijeenkomsten van communisten, homoseksuelen, lesbiennes en teruggekeerden uit de Duitse kampen. Zijn geweten knaagt, hij is niet geschikt voor dit werk. Omdat hij een vrouw en drie kinderen heeft blijft hij trouw aan zijn baan en de zorgen voor zijn opgroeiende kinderen.