Olaf Carl Kramer is zwaar getroffen door een hersenbloeding. Hij leeft, gebukt onder zijn handicap, jarenlang in een verzorgingstehuis en wordt wekelijks opgehaald door zijn familie voor de gebruikelijke koffieochtend op zondag. Zijn verstandelijk vermogen is onherroepelijk aangetast en instabiel. Hij beleeft variërend heldere en troebele momenten, is half verlamd en geestelijk lijkt hij er meestal niet meer bij. Deze beperkingen verhinderen Olaf normaal te communiceren met zijn omgeving. Hij is, wanneer hij niet weggevallen is, er wel degelijk echt bij. Hij knikt vriendelijk naar zijn omgeving, glimlacht schaapachtig, doet wat hem in zijn opvoeding is bijgebracht: Beleefd zijn, luisteren, gehoorzamen.