Een man met tegenstrijdigheden, charmant, maar ook spits en fel als het erop aan komt. Hij leefde voor de literatuur, maar bestempelde zijn bestaan als ‘lichtzinnig’. Hij hield van auto’s en mooie vrouwen, een op het eerste zicht gelukkig en complexloos leven. Maar er was ook de moeilijke door oorlog getekende thuissituatie, het ‘verkeerde kamp’ en ideologische ellende. Dit alles tekent Boudewijn van Houten, een auteur met een groot oeuvre, maar bij het grote publiek slechts deels bekend. Toch behoort zijn werk tot het mooiste dat ik gelezen heb. Perry Pierik in gesprek met deze literaire rebel op leeftijd.
Op social media en internet wordt je wel omschreven als een cultauteur. Wat bedoelen ze daarmee?
Ik geloof dat ze met “cultauteur’ toch iemand bedoelen die een enigszins beperkt publiek heeft. Maar wel een publiek! Dat heb ik nauwelijks. Van Charles Bukowski werd gezegd dat hij een cultauteur was, maar hij had dan ook een redelijk groot en jong publiek dat zich er niet aan stoorde dat hij een viespeuk en een dronkaard was, waaronder misschien zelfs enkelen die inzagen dat hij nog wat meer was. Tot die enkelen behoorde ik overigens. Hij ging verder dan veel andere schrijvers. U2, die band met Bono, vierde hem eens als de man die de dingen niet om geld of mode deed. Maar ergens zegt Bukowski dat uitgerekend U2 precies de dingen deed om geld en mode. Zeer to the point.
Je hebt een omvangrijk oeuvre bij elkaar geschreven sinds 1970. Toch was je nooit helemaal mainstream. Was dat een keuze?
Ik had best mainstream willen worden. Martin Ros wilde me dat ook maken. Maar toen Theo Sontrop zijn nieuwe directeur werd – en Sontrop verkondigde for reasons best known to himself dat hij mijn literaire carrière zou schaden voor zover dit in zijn vermogen lag – liet hij me vallen en koos hij voor Maarten ’t Hart. Ik geloof overigens wel dat ’t Hart toen beter schreef dan ik. Ik rijpte nogal laat. En Ros heeft in zijn aanvankelijke geestdrift in Maatstaf teksten van me gepubliceerd die dat beslist niet verdienden.
In 1964 werd de PTT voor twee ton opgelicht door een aantal ‘jonge hondenschrijvers’ waarvan je er een van was. Van de opbrengst werd het literaire tijdschrift Tegenstroom gefinancierd. In hoeverre is dit verhaal een urban myth? Of was het zo romantisch als het klinkt?
Het is waar dat we vanwege die buit het literaire tijdschrift Tegenstroom konden uitgeven. Maar veel grotere bedragen gingen naar auto’s, kleren, enzovoort. We waren dus niet zo origineel, maar waarom zouden we ook? De naam Tegenstroom werd ons eigenlijk onbewust aangereikt door Lunshof, de tot dan hoofdredacteur van Elsevier Weekblad. We vertelden hem wat de tendens van ons blad moest gaan worden en hij zei: ‘Ah, een soort tegenstroom.’
Het tijdschrift werd Tegenstroom genoemd, hoe is het met dat tijdschrift afgelopen? Het klonk ook nogal tegendraads, was het dat ook?
Toen na een tiental nummers onze minibende werd opgerold omdat Theo Kars in strijd met de afspraken door was gegaan met het oplichten van de PTT – zijn hartsvriend Kees Brants had de stempels die we voor de valse postwissels gebruikt hadden, niet zoals ook afgesproken in het IJ gegooid, maar lekker gehouden voor nieuw gebruik – heb ik, die pas ruim een maand later gepakt werd, nog één nummer uitgegeven. Maar dat was echt het einde. We hadden in het blad uiting gegeven aan onze afkeer van het literaire leven in Nederland, zeg maar: van het treurige niveau van een Simon Vinkenoog, en ook geschreven over veelal buitenlandse auteurs die we bewonderden en die toen geen of weinig aandacht kregen. We schreven ook over de schilders Carel Willink en Pyke Koch, wat toen evenmin gedaan werd. Ik wil overigens nog wel herhalen dat Kars betere artikelen schreef dan ik, die zo’n beetje achter hem aan hinkte.
Je had denk ik geen makkelijk start, als zoon van een bekende NSB-prominent. In hoeverre heeft dat je bestaan en schrijverschap beïnvloed?
In het begin heb ik eigenlijk helemaal niet gedacht dat het politieke verleden van mijn vader in mijn nadeel zou kunnen werken. Ik was toch mijn vader niet? Maar zo dachten niet mijn tegenstanders. Die lieten zo’n bruikbaar wapen niet liggen. De meeste schade heb ik ondervonden van de vijandigheid van Sontrop en die van Jeroen Brouwers, die schreef dat ik een ‘fascist’ was – en daarvoor een uitspraak van een persoon in een roman van mij als bewijs aanvoerde, een persoon van wie overduidelijk afstand werd genomen. Ik ben geen fascist en dit ook alleen maar een paar weken geweest in de wat puberale Tegenstroom-sfeer.
In 1987 was er de beruchte clash met Adriaan van Dis. Je onderging zijn gifpijlen via een zeer offensieve vraagstelling eigenlijk heel gelaten. Later ging er het gerucht dat je toch hierom naar België was verkast. Hoe zat dat precies, en waarom was Van Dis zo fel denk je?
Toen Adriaan van Dis me later nog even probeerde als een neofascist neer te zetten, is hem dat mogelijk ingegeven door zijn redactielid Martin van Amerongen. Het sloeg nergens op en wel allerminst op mijn boek Fout waarvoor ik in het programma van Van Dis was uitgenodigd. Maar die man las niet en dacht niet. Na de uitzending zei hij tegen me: ‘Sorry, hoor. Maar ik besprak hier onlangs wat welwillender een boek met een dergelijk onderwerp en dat werd me erg kwalijk genomen. Ik dacht dat zal me niet weer overkomen.’ Ik heb vierkant geantwoord dat ik zijn excuses niet aanvaardde en dat hij zijn reputatie niet ten koste van mij moest opkrikken. De volgende dag werd ik overigens op straat door mensen aangesproken die mijn zijde kozen, en het bleek ook dat men zelfs in literaire kringen dit als een uitglijer van Van Dis beschouwde. Maar in de literaire wereld worden net als in de politiek uitglijers gauw vergeten. Denk aan het plagiaat dat Van Dis pleegde. Ik ben trouwens niet uit verdriet over die schandalige behandeling naar het buitenland vertrokken. Zo erg raakte ik nu ook weer niet in de war van zoiets. Ik was niet anders gewend! Nee, toen ik in het programma van Van Dis kwam, woonde ik al 22 jaar in België.
Je bekendste roman is Onze hoogmoed, het debuut uit 1970, of doe ik daarmee andere boeken tekort?
Ja, ik word altijd gelinkt aan mijn debuut Onze hoogmoed. Waarom? Toen die roman uitkwam, werd ik nog door Martin Ros gesteund. Hij was een echte uitgever, die ervoor zorgde dat zijn schrijvers aandacht kregen. Mijn tweede boek, Zoveel lol (1971), over de groentijd in het studentencorps, profiteerde ook nog een beetje van de reclame die hij voor mij gemaakt had, maar toen begon de kruistocht van Sontrop. Dat was vervelend, maar ik liep niet de hele dag te huilen. Het schrijven is belangrijk voor me, maar het leven is toch nog iets belangrijker. Ik ben van m’n 25e tot m’n 75e zeer gelukkig geweest. Wat mijn overige boeken betreft, vind ik dat bijvoorbeeld Heel de intellectueel (2004) wel enig belang had, maar ja, wat verwachtte ik? Gunstige recensies van de mensen die ik aanviel? Het vervelende is dat je langs die simpelen van geest moet om het publiek te bereiken dat wel degelijk belangstelling voor je boek zou kunnen hebben. Zeker in Nederland. Dat landje is zo klein dat er maar één literaire stroming is. In grotere landen als Engeland en Frankrijk kunnen naast die hoofdstroom nog andere stroompjes zich ontwikkelen, die meestal niet de bestsellers opleveren maar toch auteurs laten bestaan die bij ons levend begraven worden. Je hebt natuurlijk wel pech als je een hufter als Sontrop of Brouwers tegen het lijf loopt. Achter die laatste vijandschap zat overigens een vrouwengeschiedenis – die ik gewonnen heb. Wie het laatst lacht… Ik zei het al: het leven gaat voor – voor de schone en soms zo vieze letteren.
Klopt het dat je zelf vaak ‘verstopt’ zit in de hoofdpersoon (hoofdpersonen), zoals in de roman uit 2010, Een andere wereld. Over een driehoeksrelatie.
Dat klopt. Eigenlijk alles wat ik schrijf is autobiografisch. Je kent jezelf toch het best? Hoe moeilijk is het een ander te begrijpen. Onze romanschrijfsters hebben er geen enkele moeite mee, maar ik geloof dat ze hun opdracht toch wat te licht opvatten. Een andere wereld (2003) verwijst met de titel naar de aristocratie, welke kwaliteiten had en heeft die wel eens over het hoofd worden gezien. Een andere wereld is echter ook weer een semi-autobiografisch boek, in feite een mea culpa over een wel erg egocentrische periode uit mijn leven en een huldebetoon aan de vrouw die me daar de gelegenheid toe gaf. Die vrouw kun je vergelijken met Laure de Berny, die zoveel deed voor Balzac – als u me deze vergelijking toestaat.
De ideologisch gedragen wereld van thuis lijk je soms te hebben vervangen door een veel speelser leven. Je noemde je autobiografie uit 2008 Een lichtzinnig leven. Was dat compensatie? En klopt het wel? Achter je waarnemingen klinkt toch ook vaak de hang naar iets groters en mooiers zoals in Mijn heilstaat uit 2015?
Inderdaad heb ik niet voor ideeën geleefd, om de eenvoudige reden dat ik al gauw ontdekte dat je ideeën veranderen door je ervaringen, je leeftijd… En als je ouders pure ideologen waren, zoals in mijn geval, ben je dubbel gewaarschuwd. Pluk de dag en niet je politieke tegenstander. In Nederland is het links zijn wel tot een nieuw christendom verheven. Jezus, Jezus, maak het niet allemaal zo eenvoudig. De zojuist genoemde Balzac was niet links, maar hij hoeft zich niet te schamen voor zijn oeuvre. Edmond de Goncourt was ook niet links, maar in zijn dagboek – deels nog met zijn vroeg gestorven broer Jules geschreven – zegt hij wijze dingen over het bestaan. Maar de eerste zin van Onze hoogmoed had helemaal de toon van Ben Traven die ik toen bewonderde en Traven was zo links als het Engelse verkeer. Ik moet toegeven dat ik in Mijn heilstaat (2015) wel wat politieke suggesties heb gespuid, maar het is maar een sprookje. Peter Ustinov zei terecht: als ik vandaag de absolute macht kreeg, zou ik met mijn maatregelen toch wachten tot morgen. Wel zo verstandig.
Heb je vaste voorbeelden gehad al die jaren, auteurs waaraan je je vastklampte? Welke meesters liggen steevast binnen handbereik? En hoe omvangrijk is je persoonlijke bibliotheek?
Ik heb sommige voorkeuren uit de Tegenstroom-tijd behouden, zoals voor Henry de Montherlant. Zijn gebeeldhouwde stijl bevalt me nog steeds en in zijn Carnets vind je observaties van het leven die je niet elders vindt. Daarentegen ontdekte ik uiteraard nieuwe auteurs. Van de jonge Cioran was het getob over het geloof me wat te gortig, maar de man ontwikkelde zich tot een zeer leesbare en geestige schrijver. Theodore Dalrymple, de Engelse psychiater, staat als nummer één op mijn toptien; ik deel niet zijn liefde voor Shakespeare, maar verder spreekt bijna alles wat hij schrijft me aan. Michel Houellebecq lijkt, al is het in mindere mate, ook voor mij geschreven te hebben. Niet alleen voor mij, zo blijkt. Zou ik eindelijk tot verstand komen? Van Simenon lees ik graag de ‘romans durs’, niet de Maigrets, maar die beschouwde Simenon ook als tweederangs. Toen ik jong was, kon ik bepaalde schrijvers onvoorwaardelijk bewonderen. Die mooie tijd is echter voorbij. Allemaal hebben ze voor mij nu hun zwakheden, mezelf inbegrepen. Net als alle ouwe mannen lees ik nog amper romans en verkies ik non-fiction. Bij voorkeur geschiedenis. Daar heb ik bijvoorbeeld een zwak voor Jean Sévillia, een historicus die adjunct-hoofdredacteur van Le Figaro Magazine is. Hij heeft zich nogal gekeerd tegen geschiedvervalsing. Dat is iets waar veel hedendaagse historici zich uit behaagzucht schuldig aan maken. Neem een krullenbol als Geert Mak: die manipuleert de geschiedenis tot een damesroman van vandaag. Wat de omvang van mijn bibliotheek aangaat: dat is lastig. Want ik heb een deel op de zolder van een vriendin aan de andere kant van België staan. Hier, bij Gent, staat zo’n zestig meter. Ooit, toen ik ruimer woonde, maar vooral omdat ik boekrecensent was en veel kon aanvragen, terwijl ik ook meer inkomen had en alleen al uit Lille of Aken met zakken vol boeken terugkwam, riskeerde ik langzamerhand wat Martin Ros overkwam: dat de muren begonnen te scheuren. Bij de verhuizingen die daarna kwamen, heb ik zakken vol boeken naar De Slegte moeten brengen. Ik liet ze daar niet uitzoeken. ‘Neem alles’, zei ik, want ik wilde niets meer terugnemen.
Je bent inmiddels langere tijd weg uit Nederland. Ligt je hart nu elders, is België je nieuwe thuis geworden? In je jongere jaren was je vooral een Frankrijk-liefhebber heb ik de indruk? Is er ook een Angelsaksisch perspectief in die zin?
Mijn hart ligt nog steeds in Frankrijk, waar ik woonde van 1968 tot 1973, eerst in Grimaud achter Saint-Tropez, vervolgens in Parijs. Geld besliste dat ik terug moest naar het noorden. Om nog iets van de Franse sfeer te behouden, koos ik voor Brussel. Daar bleef ik vijftien jaar. Daarna werd het een dorpje bij Tienen en Tienen zelf – die stad ligt zo’n 25 km ten oosten van Leuven. Ik woonde er vlak bij de taalgrens. Tegen bezoekers zei ik: als je goed luistert, kun je het Frans horen. Lopend kon ik die grens bereiken. Na 21 jaar ging ik er overheen en woonde toen in een dorp vlak bij Namen. Daarna werd het een dorp ten noordwesten van Gent, eigenlijk vlak bij Nederland. Hier zal ik begraven worden. Ik ben het kerkhofje al gaan bekijken. Het is oké. Ik heb mooiere kerkhoven gezien, maar in dezen heb je weinig te zeggen. In Groot-Brittannië werkte ik een paar keer – zie Au pair (1987) – maar dat waren maar korte perioden en ik ben er geen anglofiel van geworden. Wat een snobs, die Engelsen! Dan is Nederland toch beter. Snobs zijn we niet, zeikerds wel. Zagen, zagen, wiedewiedewagen…
Welke wensen heb je nog voor de toekomst en waar werk je aan?
Ik heb nog de wens dat ik pijnloos kan sterven en zonder anderen last te bezorgen. Het zou leuk zijn als ik nog even ontdekt werd en men mij eindelijk eens ging lezen. Daarvoor schreef ik tenslotte toch? Ik rond op het ogenblik een boek af dat de titel Hitler en ik zal krijgen en dat bestaat uit gedachten die ik had bij 57 jaar lezen over die tiran en over soortgenoten van hem. In dat boek vraag ik me ook af waarom ik daar zoveel over las. Ik vond het nog spannender en leerzamer dan het lezen over Greta Thunberg en haar edele strijd.